Niederländisch
Detailed Synonyms for uitbreiden in Niederländisch
uitbreiden:
-
uitbreiden
-
uitbreiden
-
uitbreiden
-
uitbreiden
– groter in omvang maken 1 -
uitbreiden
– groter in omvang worden 1
Konjugationen für uitbreiden:
o.t.t.
- breid uit
- breidt uit
- breidt uit
- breiden uit
- breiden uit
- breiden uit
o.v.t.
- breidde uit
- breidde uit
- breidde uit
- breidden uit
- breidden uit
- breidden uit
v.t.t.
- ben uitgebreid
- bent uitgebreid
- is uitgebreid
- zijn uitgebreid
- zijn uitgebreid
- zijn uitgebreid
v.v.t.
- was uitgebreid
- was uitgebreid
- was uitgebreid
- waren uitgebreid
- waren uitgebreid
- waren uitgebreid
o.t.t.t.
- zal uitbreiden
- zult uitbreiden
- zal uitbreiden
- zullen uitbreiden
- zullen uitbreiden
- zullen uitbreiden
o.v.t.t.
- zou uitbreiden
- zou uitbreiden
- zou uitbreiden
- zouden uitbreiden
- zouden uitbreiden
- zouden uitbreiden
diversen
- breid uit!
- breidt uit!
- uitgebreid
- uitbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze