Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verbleken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verbleken in Niederländisch

verbleken:

verbleken Verb (verbleek, verbleekt, verbleekte, verbleekten, verbleekt)

  1. verbleken
    vervagen; verbleken; tanen
    • vervagen Verb (vervaag, vervaagt, vervaagde, vervaagden, vervaagd)
    • verbleken Verb (verbleek, verbleekt, verbleekte, verbleekten, verbleekt)
    • tanen Verb (taan, taant, taande, taanden, getaand)
  2. verbleken
    verbleken; bleek worden; wit worden
    • verbleken Verb (verbleek, verbleekt, verbleekte, verbleekten, verbleekt)
    • bleek worden Verb (word bleek, wordt bleek, werd bleek, werden bleek, bleek geworden)
    • wit worden Verb

Konjugationen für verbleken:

o.t.t.
  1. verbleek
  2. verbleekt
  3. verbleekt
  4. verbleken
  5. verbleken
  6. verbleken
o.v.t.
  1. verbleekte
  2. verbleekte
  3. verbleekte
  4. verbleekten
  5. verbleekten
  6. verbleekten
v.t.t.
  1. heb verbleekt
  2. hebt verbleekt
  3. heeft verbleekt
  4. hebben verbleekt
  5. hebben verbleekt
  6. hebben verbleekt
v.v.t.
  1. had verbleekt
  2. had verbleekt
  3. had verbleekt
  4. hadden verbleekt
  5. hadden verbleekt
  6. hadden verbleekt
o.t.t.t.
  1. zal verbleken
  2. zult verbleken
  3. zal verbleken
  4. zullen verbleken
  5. zullen verbleken
  6. zullen verbleken
o.v.t.t.
  1. zou verbleken
  2. zou verbleken
  3. zou verbleken
  4. zouden verbleken
  5. zouden verbleken
  6. zouden verbleken
diversen
  1. verbleek!
  2. verbleekt!
  3. verbleekt
  4. verblekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze