Niederländisch
Detailed Synonyms for verbonden in Niederländisch
verbonden:
-
verbonden
samenhangend; verbonden; verenigd; een eenheid vormend; aaneengesloten-
samenhangend Adjektiv
-
verbonden Adjektiv
-
verenigd Adjektiv
-
een eenheid vormend Adjektiv
-
aaneengesloten Adjektiv
-
-
verbonden
verbonden; aangevoegd; gekoppeld; aaneengehecht-
verbonden Adjektiv
-
aangevoegd Adjektiv
-
gekoppeld Adjektiv
-
aaneengehecht Adjektiv
-
-
de verbonden
Verwandte Wörter für "verbonden":
verbinden:
-
verbinden
-
verbinden
verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen-
aan elkaar knopen Verb (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
verbinden
verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen-
aaneenschakelen Verb (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
verbinden
-
verbinden
-
verbinden
-
verbinden
-
verbinden
– er een verband omheen doen 1 -
verbinden
– er een verband tussen aanbrengen 1 -
verbinden
– ze aan elkaar vastmaken 1
Konjugationen für verbinden:
o.t.t.
- verbind
- verbindt
- verbindt
- verbinden
- verbinden
- verbinden
o.v.t.
- verbond
- verbond
- verbond
- verbonden
- verbonden
- verbonden
v.t.t.
- heb verbonden
- hebt verbonden
- heeft verbonden
- hebben verbonden
- hebben verbonden
- hebben verbonden
v.v.t.
- had verbonden
- had verbonden
- had verbonden
- hadden verbonden
- hadden verbonden
- hadden verbonden
o.t.t.t.
- zal verbinden
- zult verbinden
- zal verbinden
- zullen verbinden
- zullen verbinden
- zullen verbinden
o.v.t.t.
- zou verbinden
- zou verbinden
- zou verbinden
- zouden verbinden
- zouden verbinden
- zouden verbinden
diversen
- verbind!
- verbindt!
- verbonden
- verbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze