Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verhuizen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verhuizen in Niederländisch

verhuizen:

verhuizen Verb (verhuis, verhuist, verhuisde, verhuisden, verhuisd)

  1. verhuizen
    verhuizen
    • verhuizen Verb (verhuis, verhuist, verhuisde, verhuisden, verhuisd)
  2. verhuizen
    verhuizen; verkassen
  3. verhuizen
    – in een ander huis gaan wonen 1
    verhuizen
    – in een ander huis gaan wonen 1
    • verhuizen Verb (verhuis, verhuist, verhuisde, verhuisden, verhuisd)
      • onze buren verhuizen naar Haarlem1
  4. verhuizen
    – zijn spullen overbrengen naar een andere woning 1
    verhuizen
    – zijn spullen overbrengen naar een andere woning 1
    • verhuizen Verb (verhuis, verhuist, verhuisde, verhuisden, verhuisd)
      • welk bedrijf heeft jullie verhuisd?1

Konjugationen für verhuizen:

o.t.t.
  1. verhuis
  2. verhuist
  3. verhuist
  4. verhuizen
  5. verhuizen
  6. verhuizen
o.v.t.
  1. verhuisde
  2. verhuisde
  3. verhuisde
  4. verhuisden
  5. verhuisden
  6. verhuisden
v.t.t.
  1. ben verhuisd
  2. bent verhuisd
  3. is verhuisd
  4. zijn verhuisd
  5. zijn verhuisd
  6. zijn verhuisd
v.v.t.
  1. was verhuisd
  2. was verhuisd
  3. was verhuisd
  4. waren verhuisd
  5. waren verhuisd
  6. waren verhuisd
o.t.t.t.
  1. zal verhuizen
  2. zult verhuizen
  3. zal verhuizen
  4. zullen verhuizen
  5. zullen verhuizen
  6. zullen verhuizen
o.v.t.t.
  1. zou verhuizen
  2. zou verhuizen
  3. zou verhuizen
  4. zouden verhuizen
  5. zouden verhuizen
  6. zouden verhuizen
en verder
  1. heb verhuisd
  2. hebt verhuisd
  3. heeft verhuisd
  4. hebben verhuisd
  5. hebben verhuisd
  6. hebben verhuisd
diversen
  1. verhuis!
  2. verhuist!
  3. verhuisd
  4. verhuizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Definitionen für "verhuizen":

  1. in een ander huis gaan wonen1
    • onze buren verhuizen naar Haarlem1
  2. zijn spullen overbrengen naar een andere woning1
    • welk bedrijf heeft jullie verhuisd?1