Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. wedden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for wedden in Niederländisch

wedden:

wedden Verb (wed, wedt, wedde, wedden, gewed)

  1. wedden
    inzetten; wedden; verwedden
    • inzetten Verb (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • wedden Verb (wed, wedt, wedde, wedden, gewed)
    • verwedden Verb (verwed, verwedt, verwedde, verwedden, verwed)

Konjugationen für wedden:

o.t.t.
  1. wed
  2. wedt
  3. wedt
  4. wedden
  5. wedden
  6. wedden
o.v.t.
  1. wedde
  2. wedde
  3. wedde
  4. wedden
  5. wedden
  6. wedden
v.t.t.
  1. heb gewed
  2. hebt gewed
  3. heeft gewed
  4. hebben gewed
  5. hebben gewed
  6. hebben gewed
v.v.t.
  1. had gewed
  2. had gewed
  3. had gewed
  4. hadden gewed
  5. hadden gewed
  6. hadden gewed
o.t.t.t.
  1. zal wedden
  2. zult wedden
  3. zal wedden
  4. zullen wedden
  5. zullen wedden
  6. zullen wedden
o.v.t.t.
  1. zou wedden
  2. zou wedden
  3. zou wedden
  4. zouden wedden
  5. zouden wedden
  6. zouden wedden
diversen
  1. wed!
  2. wedt!
  3. gewed
  4. weddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "wedden":

  • wed

wed:


Verwandte Wörter für "wed":