Niederländisch
Detailübersetzungen für afbakenen (Niederländisch) ins Schwedisch
afbakenen:
Konjugationen für afbakenen:
o.t.t.
- baken af
- bakent af
- bakent af
- bakenen af
- bakenen af
- bakenen af
o.v.t.
- bakende af
- bakende af
- bakende af
- bakenden af
- bakenden af
- bakenden af
v.t.t.
- heb afgebakend
- hebt afgebakend
- heeft afgebakend
- hebben afgebakend
- hebben afgebakend
- hebben afgebakend
v.v.t.
- had afgebakend
- had afgebakend
- had afgebakend
- hadden afgebakend
- hadden afgebakend
- hadden afgebakend
o.t.t.t.
- zal afbakenen
- zult afbakenen
- zal afbakenen
- zullen afbakenen
- zullen afbakenen
- zullen afbakenen
o.v.t.t.
- zou afbakenen
- zou afbakenen
- zou afbakenen
- zouden afbakenen
- zouden afbakenen
- zouden afbakenen
diversen
- baken af!
- bakent af!
- afgebakend
- afbakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afbakenen (afbakening; afpalen)