Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afdreggen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afdreggen (Niederländisch) ins Schwedisch

afdreggen:

afdreggen Verb (dreg af, dregt af, dregde af, dregden af, afgedregd)

  1. afdreggen
    strö; beströ
    • strö Verb (strör, strödde, strött)
    • beströ Verb (beströr, beströdde, bestrött)

Konjugationen für afdreggen:

o.t.t.
  1. dreg af
  2. dregt af
  3. dregt af
  4. dreggen af
  5. dreggen af
  6. dreggen af
o.v.t.
  1. dregde af
  2. dregde af
  3. dregde af
  4. dregden af
  5. dregden af
  6. dregden af
v.t.t.
  1. heb afgedregd
  2. hebt afgedregd
  3. heeft afgedregd
  4. hebben afgedregd
  5. hebben afgedregd
  6. hebben afgedregd
v.v.t.
  1. had afgedregd
  2. had afgedregd
  3. had afgedregd
  4. hadden afgedregd
  5. hadden afgedregd
  6. hadden afgedregd
o.t.t.t.
  1. zal afdreggen
  2. zult afdreggen
  3. zal afdreggen
  4. zullen afdreggen
  5. zullen afdreggen
  6. zullen afdreggen
o.v.t.t.
  1. zou afdreggen
  2. zou afdreggen
  3. zou afdreggen
  4. zouden afdreggen
  5. zouden afdreggen
  6. zouden afdreggen
diversen
  1. dreg af!
  2. dregt af!
  3. afgedregd
  4. afdreggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdreggen [znw.] Nomen

  1. afdreggen

Übersetzung Matrix für afdreggen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dregande afdreggen
strö pamflet; stencil; strooibiljet
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beströ afdreggen besprenkelen; sprenkelen
strö afdreggen rondstrooien; uitbaggeren; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien