Niederländisch
Detailübersetzungen für delgen (Niederländisch) ins Schwedisch
delgen:
-
delgen (tenietdoen; vernietigen)
Konjugationen für delgen:
o.t.t.
- delg
- delgt
- delgt
- delgen
- delgen
- delgen
o.v.t.
- delgde
- delgde
- delgde
- delgden
- delgden
- delgden
v.t.t.
- heb gedelgd
- hebt gedelgd
- heeft gedelgd
- hebben gedelgd
- hebben gedelgd
- hebben gedelgd
v.v.t.
- had gedelgd
- had gedelgd
- had gedelgd
- hadden gedelgd
- hadden gedelgd
- hadden gedelgd
o.t.t.t.
- zal delgen
- zult delgen
- zal delgen
- zullen delgen
- zullen delgen
- zullen delgen
o.v.t.t.
- zou delgen
- zou delgen
- zou delgen
- zouden delgen
- zouden delgen
- zouden delgen
en verder
- is gedelgd
diversen
- delg!
- delgt!
- gedelgd
- delgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für delgen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
annullera | delgen; tenietdoen; vernietigen | herroepen; nullificeren; ondervangen; ongeldig maken; opheffen; te niet doen; teniet doen; terugdraaien; terugroepen; verijdelen; vernietigen |
avbeställa | delgen; tenietdoen; vernietigen | afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren |
säga upp | delgen; tenietdoen; vernietigen | aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven |
återkalla | delgen; tenietdoen; vernietigen | herroepen; intrekken; terughalen; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; zijn woorden terugnemen |