Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. genoot:
  2. genieten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für genoot (Niederländisch) ins Schwedisch

genoot:

genoot [de ~ (m)] Nomen

  1. de genoot
    kompis; polare

Übersetzung Matrix für genoot:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kompis genoot boezemvriend; compagnon; gabber; gabbertje; gezel; hartsvriend; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; makkertje; pal; partner; spitsbroeder; vriend; vriendje
polare genoot boezemvriend; compagnon; gabber; gabbertje; gezel; goser; gozer; hartsvriend; kameraad; kameraadje; kerel; knakker; knul; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; makkertje; pal; spitsbroeder; vent; vriend; vriendje

Wiktionary Übersetzungen für genoot:


Cross Translation:
FromToVia
genoot kamrat Genosse — jemand, der eine andere Person durch bestimmte Lebensbereiche oder Unternehmungen begleitet

genieten:

genieten Verb (geniet, genoot, genoten, genoten)

  1. genieten (genot hebben van; amuseren)
    – er plezier aan beleven 1
    njuta av; tycka om; gilla; finna nöje i
    • njuta av Verb (njuter av, njöt av, njutit av)
    • tycka om Verb (tycker om, tyckte om, tyckt om)
    • gilla Verb (gillar, gillade, gillat)
    • finna nöje i Verb (finner nöje i, fann nöje i, funnit nöje i)

Konjugationen für genieten:

o.t.t.
  1. geniet
  2. geniet
  3. geniet
  4. genieten
  5. genieten
  6. genieten
o.v.t.
  1. genoot
  2. genoot
  3. genoot
  4. genoten
  5. genoten
  6. genoten
v.t.t.
  1. heb genoten
  2. hebt genoten
  3. heeft genoten
  4. hebben genoten
  5. hebben genoten
  6. hebben genoten
v.v.t.
  1. had genoten
  2. had genoten
  3. had genoten
  4. hadden genoten
  5. hadden genoten
  6. hadden genoten
o.t.t.t.
  1. zal genieten
  2. zult genieten
  3. zal genieten
  4. zullen genieten
  5. zullen genieten
  6. zullen genieten
o.v.t.t.
  1. zou genieten
  2. zou genieten
  3. zou genieten
  4. zouden genieten
  5. zouden genieten
  6. zouden genieten
diversen
  1. geniet!
  2. geniet!
  3. genoten
  4. genietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

genieten [znw.] Nomen

  1. genieten (genot; geneugte)
    – er plezier aan beleven 1
    lycka; njutning; nöje; glädje; förtjusning

Übersetzung Matrix für genieten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förtjusning geneugte; genieten; genot enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid
glädje geneugte; genieten; genot euforie; genoegen; genot; jool; leut; lust; plezier; pret; welbehagen
lycka geneugte; genieten; genot bof; buitenkansje; euforie; fortuintje; geluk; geluk hebbend; gelukkig toeval; gelukzaligheid; heerlijkheid; meevaller; opsteker; succes; verlossing; voordeel; voorspoedigheid; welbehagen; welslagen; welstand; welvaart; zaligheid
njutning geneugte; genieten; genot aardigheid; genoegen; plezier; schop; trap; voetbeweging
nöje geneugte; genieten; genot aardigheid; entertainment; gein; genoegen; genot; grap; grapjes; jolijt; jool; keet; leut; lol; lolletjes; lust; plezier; pret; pretmakerij; schertsen; schop; tijdverdrijf; trap; uiting van vrolijkheid; voetbeweging
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
finna nöje i amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren
gilla amuseren; genieten; genot hebben van houden van; lekker vinden; lusten
njuta av amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; genieten van; plezieren
tycka om amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; genieten van; houden van; lekker vinden; lusten; plezieren
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
glädje blijdschap

Antonyme für "genieten":


Verwandte Definitionen für "genieten":

  1. er plezier aan beleven1
    • we hebben erg genoten van die muziek1

Wiktionary Übersetzungen für genieten:


Cross Translation:
FromToVia
genieten hälsa; anamma; bekomma; ; undfå; tacka ja till accueillir — Traductions à trier suivant le sens
genieten anamma; bekomma; ; undfå; tacka ja till recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.