Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für ophitsen (Niederländisch) ins Schwedisch
ophitsen:
-
ophitsen (uitlokken; aanleiding geven tot; provoceren; uitdagen)
-
ophitsen (opjagen; jachten; voortjagen; opdrijven)
-
ophitsen (opruien; aanzetten; opfokken; poken; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken)
Konjugationen für ophitsen:
o.t.t.
- hits op
- hitst op
- hitst op
- hitsen op
- hitsen op
- hitsen op
o.v.t.
- hitste op
- hitste op
- hitste op
- hitsten op
- hitsten op
- hitsten op
v.t.t.
- heb opgehitst
- hebt opgehitst
- heeft opgehitst
- hebben opgehitst
- hebben opgehitst
- hebben opgehitst
v.v.t.
- had opgehitst
- had opgehitst
- had opgehitst
- hadden opgehitst
- hadden opgehitst
- hadden opgehitst
o.t.t.t.
- zal ophitsen
- zult ophitsen
- zal ophitsen
- zullen ophitsen
- zullen ophitsen
- zullen ophitsen
o.v.t.t.
- zou ophitsen
- zou ophitsen
- zou ophitsen
- zouden ophitsen
- zouden ophitsen
- zouden ophitsen
en verder
- ben opgehitst
- bent opgehitst
- is opgehitst
- zijn opgehitst
- zijn opgehitst
- zijn opgehitst
diversen
- hits op!
- hitst op!
- opgehitst
- ophitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ophitsen (opstoken; opstokerij; aanstoken)
anstiftelse-
anstiftelse Nomen
-
Übersetzung Matrix für ophitsen:
Wiktionary Übersetzungen für ophitsen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ophitsen | → agitera | ↔ agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften |
• ophitsen | → förarga | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
• ophitsen | → svinga | ↔ agiter — Traductions à trier suivant le sens |
• ophitsen | → diskutera; orda om | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |
• ophitsen | → irritera | ↔ irriter — mettre en colère. |