Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. oppiepen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für oppiepen (Niederländisch) ins Schwedisch

oppiepen:

oppiepen Verb (piep op, piept op, piepte op, piepten op, opgepiept)

  1. oppiepen
    pipa
    • pipa Verb (pipar, pipade, pipat)

Konjugationen für oppiepen:

o.t.t.
  1. piep op
  2. piept op
  3. piept op
  4. piepen op
  5. piepen op
  6. piepen op
o.v.t.
  1. piepte op
  2. piepte op
  3. piepte op
  4. piepten op
  5. piepten op
  6. piepten op
v.t.t.
  1. heb opgepiept
  2. hebt opgepiept
  3. heeft opgepiept
  4. hebben opgepiept
  5. hebben opgepiept
  6. hebben opgepiept
v.v.t.
  1. had opgepiept
  2. had opgepiept
  3. had opgepiept
  4. hadden opgepiept
  5. hadden opgepiept
  6. hadden opgepiept
o.t.t.t.
  1. zal oppiepen
  2. zult oppiepen
  3. zal oppiepen
  4. zullen oppiepen
  5. zullen oppiepen
  6. zullen oppiepen
o.v.t.t.
  1. zou oppiepen
  2. zou oppiepen
  3. zou oppiepen
  4. zouden oppiepen
  5. zouden oppiepen
  6. zouden oppiepen
en verder
  1. ben opgepiept
  2. bent opgepiept
  3. is opgepiept
  4. zijn opgepiept
  5. zijn opgepiept
  6. zijn opgepiept
diversen
  1. piep op!
  2. piept op!
  3. opgepiept
  4. oppiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für oppiepen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pipa geweerlade; loop
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pipa oppiepen doorsluizen; kwetteren; kwinkeleren; piepen; tjilpen