Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. pareren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für pareren (Niederländisch) ins Schwedisch

pareren:

pareren Verb (pareer, pareert, pareerde, pareerden, gepareerd)

  1. pareren (afweren; weren)
    parera; avvärja
    • parera Verb (parerar, parerade, parerat)
    • avvärja Verb (avvärjer, avvärjde, avvärjt)

Konjugationen für pareren:

o.t.t.
  1. pareer
  2. pareert
  3. pareert
  4. pareren
  5. pareren
  6. pareren
o.v.t.
  1. pareerde
  2. pareerde
  3. pareerde
  4. pareerden
  5. pareerden
  6. pareerden
v.t.t.
  1. heb gepareerd
  2. hebt gepareerd
  3. heeft gepareerd
  4. hebben gepareerd
  5. hebben gepareerd
  6. hebben gepareerd
v.v.t.
  1. had gepareerd
  2. had gepareerd
  3. had gepareerd
  4. hadden gepareerd
  5. hadden gepareerd
  6. hadden gepareerd
o.t.t.t.
  1. zal pareren
  2. zult pareren
  3. zal pareren
  4. zullen pareren
  5. zullen pareren
  6. zullen pareren
o.v.t.t.
  1. zou pareren
  2. zou pareren
  3. zou pareren
  4. zouden pareren
  5. zouden pareren
  6. zouden pareren
en verder
  1. ben gepareerd
  2. bent gepareerd
  3. is gepareerd
  4. zijn gepareerd
  5. zijn gepareerd
  6. zijn gepareerd
diversen
  1. pareer!
  2. pareert!
  3. gepareerd
  4. parerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pareren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avvärja afweren; pareren; weren afhouden; terughouden
parera afweren; pareren; weren afhouden; terughouden