Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. procederen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für procederen (Niederländisch) ins Schwedisch

procederen:

procederen Verb (procedeer, procedeert, procedeerde, procedeerden, geprocedeerd)

  1. procederen (te werk gaan; werken; opereren; )
    fungera; arbeta; fortsätta
    • fungera Verb (fungerar, fungerade, fungerat)
    • arbeta Verb (arbetar, arbetade, arbetat)
    • fortsätta Verb (fortsätter, fortsatte, fortsatt)

Konjugationen für procederen:

o.t.t.
  1. procedeer
  2. procedeert
  3. procedeert
  4. procederen
  5. procederen
  6. procederen
o.v.t.
  1. procedeerde
  2. procedeerde
  3. procedeerde
  4. procedeerden
  5. procedeerden
  6. procedeerden
v.t.t.
  1. heb geprocedeerd
  2. hebt geprocedeerd
  3. heeft geprocedeerd
  4. hebben geprocedeerd
  5. hebben geprocedeerd
  6. hebben geprocedeerd
v.v.t.
  1. had geprocedeerd
  2. had geprocedeerd
  3. had geprocedeerd
  4. hadden geprocedeerd
  5. hadden geprocedeerd
  6. hadden geprocedeerd
o.t.t.t.
  1. zal procederen
  2. zult procederen
  3. zal procederen
  4. zullen procederen
  5. zullen procederen
  6. zullen procederen
o.v.t.t.
  1. zou procederen
  2. zou procederen
  3. zou procederen
  4. zouden procederen
  5. zouden procederen
  6. zouden procederen
diversen
  1. procedeer!
  2. procedeert!
  3. geprocedeerd
  4. procederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für procederen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arbeta handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken arbeiden; werken; wrochten
fortsätta handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken aanhouden; aanzwiepen; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorwerken; duur verlengen; een stapje verder gaan; op hol slaan; opdrijven; prolongeren; reactiveren; uit wachtstand halen; verder lopen; verdergaan; verlengen; vervolgen; voortdrijven; voortgaan; voortjagen; voortzetten; wegjagen
fungera handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken functioneren