Niederländisch
Detailübersetzungen für schooieren (Niederländisch) ins Schwedisch
schooieren:
-
schooieren
Konjugationen für schooieren:
o.t.t.
- schooier
- schooiert
- schooiert
- schooieren
- schooieren
- schooieren
o.v.t.
- schooierde
- schooierde
- schooierde
- schooierden
- schooierden
- schooierden
v.t.t.
- heb geschooierd
- hebt geschooierd
- heeft geschooierd
- hebben geschooierd
- hebben geschooierd
- hebben geschooierd
v.v.t.
- had geschooierd
- had geschooierd
- had geschooierd
- hadden geschooierd
- hadden geschooierd
- hadden geschooierd
o.t.t.t.
- zal schooieren
- zult schooieren
- zal schooieren
- zullen schooieren
- zullen schooieren
- zullen schooieren
o.v.t.t.
- zou schooieren
- zou schooieren
- zou schooieren
- zouden schooieren
- zouden schooieren
- zouden schooieren
en verder
- ben geschooierd
- bent geschooierd
- is geschooierd
- zijn geschooierd
- zijn geschooierd
- zijn geschooierd
diversen
- schooier!
- schooiert!
- geschooierd
- schooierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
schooieren
tigga och be-
tigga och be Nomen
-
Übersetzung Matrix für schooieren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tigga och be | schooieren | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
satsa | schooieren | punteren |
Verwandte Wörter für "schooieren":
schooieren form of schooier:
-
de schooier (sloeber)
Übersetzung Matrix für schooier:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kräk | schooier; sloeber | braaksel; kots |
skurk | schooier; sloeber | bandiet; bedrieger; boef; boosdoener; booswicht; ellendeling; fielt; gemenerik; kaffer; klier; kreng; mispunt; naarling; onverlaat; oplichter; picaro; rabauw; rotvent; rotzak; schavuit; schelm; schobbejak; schoft; schurk; slechtaard; smeerlap; smiecht; snertvent; snoodaard; spitsboef; stinkerd; stuk ongeluk |
usling | schooier; sloeber | boef; ellendeling; fielt; gemenerik; kaffer; klier; kreng; mispunt; rotvent; schobbejak; schoft; schurk; smeerlap; snertvent; spitsboef; stuk ongeluk |
vrak | schooier; sloeber | ongelukkige; ruïne; schipbreuken; vervallen gebouw |