Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitpuilend:
  2. uitpuilen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitpuilend (Niederländisch) ins Schwedisch

uitpuilend:

uitpuilend Adjektiv

  1. uitpuilend (bolstaand)
    utvidgad; utvidgat

Übersetzung Matrix für uitpuilend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
utvidgad bolstaand; uitpuilend
utvidgat bolstaand; uitpuilend

uitpuilen:

uitpuilen Verb (puil uit, puilt uit, puilde uit, puilden uit, uitgepuild)

  1. uitpuilen (puilen)
    bukta ut
    • bukta ut Verb (buktar ut, buktade ut, buktat ut)

Konjugationen für uitpuilen:

o.t.t.
  1. puil uit
  2. puilt uit
  3. puilt uit
  4. puilen uit
  5. puilen uit
  6. puilen uit
o.v.t.
  1. puilde uit
  2. puilde uit
  3. puilde uit
  4. puilden uit
  5. puilden uit
  6. puilden uit
v.t.t.
  1. heb uitgepuild
  2. hebt uitgepuild
  3. heeft uitgepuild
  4. hebben uitgepuild
  5. hebben uitgepuild
  6. hebben uitgepuild
v.v.t.
  1. had uitgepuild
  2. had uitgepuild
  3. had uitgepuild
  4. hadden uitgepuild
  5. hadden uitgepuild
  6. hadden uitgepuild
o.t.t.t.
  1. zal uitpuilen
  2. zult uitpuilen
  3. zal uitpuilen
  4. zullen uitpuilen
  5. zullen uitpuilen
  6. zullen uitpuilen
o.v.t.t.
  1. zou uitpuilen
  2. zou uitpuilen
  3. zou uitpuilen
  4. zouden uitpuilen
  5. zouden uitpuilen
  6. zouden uitpuilen
en verder
  1. ben uitgepuild
  2. bent uitgepuild
  3. is uitgepuild
  4. zijn uitgepuild
  5. zijn uitgepuild
  6. zijn uitgepuild
diversen
  1. puil uit!
  2. puilt uit!
  3. uitgepuild
  4. uitpuilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitpuilen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bukta ut puilen; uitpuilen

Verwandte Übersetzungen für uitpuilend