Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- oppakken:
-
Wiktionary:
- oppakken → aufheben, aufnehmen, anpacken, ausführen, aufgreifen, festnehmen
- oppakken → festnehmen, verhaften, einlochen, schnappen
Niederländisch
Detailübersetzungen für oppakken (Niederländisch) ins Deutsch
oppakken:
-
oppakken (arresteren; aanhouden; gevangennemen; inrekenen)
-
oppakken (gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; inrekenen)
-
oppakken (oprapen; oppikken; opsnappen)
aufnehmen; aufheben; versammeln; auflesen; zusammentragen; ansammeln; aufsammeln-
zusammentragen Verb (trage zusammen, trägst zusammen, trägt zusammen, trug zusammen, trugt zusammen, zusammengetragen)
-
aufsammeln Verb
Konjugationen für oppakken:
o.t.t.
- pak op
- pakt op
- pakt op
- pakken op
- pakken op
- pakken op
o.v.t.
- pakte op
- pakte op
- pakte op
- pakten op
- pakten op
- pakten op
v.t.t.
- heb opgepakt
- hebt opgepakt
- heeft opgepakt
- hebben opgepakt
- hebben opgepakt
- hebben opgepakt
v.v.t.
- had opgepakt
- had opgepakt
- had opgepakt
- hadden opgepakt
- hadden opgepakt
- hadden opgepakt
o.t.t.t.
- zal oppakken
- zult oppakken
- zal oppakken
- zullen oppakken
- zullen oppakken
- zullen oppakken
o.v.t.t.
- zou oppakken
- zou oppakken
- zou oppakken
- zouden oppakken
- zouden oppakken
- zouden oppakken
en verder
- ben opgepakt
- bent opgepakt
- is opgepakt
- zijn opgepakt
- zijn opgepakt
- zijn opgepakt
diversen
- pak op!
- pakt op!
- opgepakt
- oppakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für oppakken:
Wiktionary Übersetzungen für oppakken:
oppakken
Cross Translation:
verb
-
pakken en oprapen
-
gaan uitvoeren
-
iemand gevangen nemen
- oppakken → aufgreifen; festnehmen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oppakken | → festnehmen; verhaften | ↔ arrest — to take into legal custody |
• oppakken | → einlochen | ↔ bust — (slang) to arrest for a crime |
• oppakken | → schnappen | ↔ nab — to seize a criminal |