Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verbreden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verbreden in Niederländisch

verbreden:

verbreden Verb (verbreed, verbreedt, verbreedde, verbreedden, verbreed)

  1. verbreden
    verbreden; breder maken
    • verbreden Verb (verbreed, verbreedt, verbreedde, verbreedden, verbreed)
    • breder maken Verb (maak breder, maakt breder, maakte breder, maakten breder, breder gemaakt)

Konjugationen für verbreden:

o.t.t.
  1. verbreed
  2. verbreedt
  3. verbreedt
  4. verbreden
  5. verbreden
  6. verbreden
o.v.t.
  1. verbreedde
  2. verbreedde
  3. verbreedde
  4. verbreedden
  5. verbreedden
  6. verbreedden
v.t.t.
  1. heb verbreed
  2. hebt verbreed
  3. heeft verbreed
  4. hebben verbreed
  5. hebben verbreed
  6. hebben verbreed
v.v.t.
  1. had verbreed
  2. had verbreed
  3. had verbreed
  4. hadden verbreed
  5. hadden verbreed
  6. hadden verbreed
o.t.t.t.
  1. zal verbreden
  2. zult verbreden
  3. zal verbreden
  4. zullen verbreden
  5. zullen verbreden
  6. zullen verbreden
o.v.t.t.
  1. zou verbreden
  2. zou verbreden
  3. zou verbreden
  4. zouden verbreden
  5. zouden verbreden
  6. zouden verbreden
diversen
  1. verbreed!
  2. verbreedt!
  3. verbreed
  4. verbredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze