Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verbreden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verbreden (Niederländisch) ins Schwedisch

verbreden:

verbreden Verb (verbreed, verbreedt, verbreedde, verbreedden, verbreed)

  1. verbreden (breder maken)
    bredda
    • bredda Verb (breddar, breddade, breddat)

Konjugationen für verbreden:

o.t.t.
  1. verbreed
  2. verbreedt
  3. verbreedt
  4. verbreden
  5. verbreden
  6. verbreden
o.v.t.
  1. verbreedde
  2. verbreedde
  3. verbreedde
  4. verbreedden
  5. verbreedden
  6. verbreedden
v.t.t.
  1. heb verbreed
  2. hebt verbreed
  3. heeft verbreed
  4. hebben verbreed
  5. hebben verbreed
  6. hebben verbreed
v.v.t.
  1. had verbreed
  2. had verbreed
  3. had verbreed
  4. hadden verbreed
  5. hadden verbreed
  6. hadden verbreed
o.t.t.t.
  1. zal verbreden
  2. zult verbreden
  3. zal verbreden
  4. zullen verbreden
  5. zullen verbreden
  6. zullen verbreden
o.v.t.t.
  1. zou verbreden
  2. zou verbreden
  3. zou verbreden
  4. zouden verbreden
  5. zouden verbreden
  6. zouden verbreden
diversen
  1. verbreed!
  2. verbreedt!
  3. verbreed
  4. verbredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verbreden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bredda breder maken; verbreden verwijden; wijder maken

Wiktionary Übersetzungen für verbreden:


Cross Translation:
FromToVia
verbreden sprida spread — (intransitive) to take up a larger area, expand