Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. tegensputteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für tegensputteren (Niederländisch) ins Schwedisch

tegensputteren:

tegensputteren Verb (sputter tegen, sputtert tegen, sputterde tegen, sputterden tegen, tegengesputterd)

  1. tegensputteren (protesteren; sputteren; tegenpruttelen)
    klaga; muttra; mumla
    • klaga Verb (klagar, klagade, klagat)
    • muttra Verb (muttrar, muttrade, muttrat)
    • mumla Verb (mumlar, mumlade, mumlat)

Konjugationen für tegensputteren:

o.t.t.
  1. sputter tegen
  2. sputtert tegen
  3. sputtert tegen
  4. sputteren tegen
  5. sputteren tegen
  6. sputteren tegen
o.v.t.
  1. sputterde tegen
  2. sputterde tegen
  3. sputterde tegen
  4. sputterden tegen
  5. sputterden tegen
  6. sputterden tegen
v.t.t.
  1. heb tegengesputterd
  2. hebt tegengesputterd
  3. heeft tegengesputterd
  4. hebben tegengesputterd
  5. hebben tegengesputterd
  6. hebben tegengesputterd
v.v.t.
  1. had tegengesputterd
  2. had tegengesputterd
  3. had tegengesputterd
  4. hadden tegengesputterd
  5. hadden tegengesputterd
  6. hadden tegengesputterd
o.t.t.t.
  1. zal tegensputteren
  2. zult tegensputteren
  3. zal tegensputteren
  4. zullen tegensputteren
  5. zullen tegensputteren
  6. zullen tegensputteren
o.v.t.t.
  1. zou tegensputteren
  2. zou tegensputteren
  3. zou tegensputteren
  4. zouden tegensputteren
  5. zouden tegensputteren
  6. zouden tegensputteren
en verder
  1. ben tegengesputterd
  2. bent tegengesputterd
  3. is tegengesputterd
  4. zijn tegengesputterd
  5. zijn tegengesputterd
  6. zijn tegengesputterd
diversen
  1. sputter tegen!
  2. sputtert tegen!
  3. tegengesputterd
  4. tegensputterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tegensputteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
klaga protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; eisen; foeteren; huilen; jammeren; jeremiëren; kankeren; kermen; klagen; knorren; knorrend geluid maken; reclameren; rouwklagen; sakkeren; schreien; uitgieren; weeklagen; zeuren
mumla protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen; mompelen; murmelen; murmeren; prevelen; ruisen
muttra protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren foeteren